tabaksbladeren stapelen om te laten fermenteren in een fermenteerschuur
  • fer·men·te·ren
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘gisten’ voor het eerst aangetroffen in 1668 [1]
  • met het achtervoegsel -eren [2]

fermenteren [3]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
fermenteren
fermenteerde
gefermenteerd
zwak -d volledig
  1. onovergankelijk zuurstofloos (anaeroob) omzetten van biologische materialen door bacteriën, celculturen of schimmels
    • Vanillepeulen, ze lijken een beetje op sperziebonen, moeten zes maanden rijpen aan de plant. Daarna moet de peul fermenteren om op smaak te komen. Pas na drie jaar produceert een vanilleplant op volle sterkte vanillepeulen.[4] 
    • Het gist in culiland, het ziedt, het borrelt. Koks fermenteren alles wat vast en vloeibaar is, maar kookamateurs ook. Desem voor het brood, Koreaanse kimchi van kool en chili's, zuurkool uit het eigen vat. Fijn om even contact te maken met dat wat onze mensheid geheel en al gaat overleven: de microorganismen, schimmels en bacteriën.[5]  
  2. overgankelijk doen gisten
    • wij fermenteren vooral groenten dus mijn tips zijn niet voor komkommer etc. 
91 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[6]