• schran·der
  • In de betekenis van ‘slim’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1621 [1]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen schrander schranderder schranderst
verbogen schrandere schranderdere schranderste
partitief schranders schranderders -

schrander

  1. over een hoge mate van intelligentie beschikkend of daarvan blijk gevend
    • Zij was de schranderste van de klas. 
82 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[2]