goochem
- goo·chem
- Via het Jiddisch afgeleid van Hebreeuws חָכָם zn (zie ook chacham en choochem). In de betekenis van ‘behendig, intelligent, slim’ voor het eerst aangetroffen in 1800 [1][2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | goochem | goochemer | goochemst |
verbogen | goocheme | goochemere | goochemste |
partitief | goochems | goochemers | - |
goochem
- (Jiddisch-Hebreeuws), (informeel) slim [1], intelligent
- Hij is niet erg goochem.
- Het woord goochem staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "goochem" herkend door:
88 % | van de Nederlanders; |
34 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "goochem" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be