Nederlands

 
dessert
Uitspraak
Woordafbreking
  • des·sert
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘nagerecht’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1663 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord dessert desserten, desserts
verkleinwoord dessertje dessertjes

Zelfstandig naamwoord

het desserto

  1. het (meestal zoete) gerecht waarmee een maaltijd wordt afgesloten
    • Eén van ons ruilt het dessert in voor iets héél spannends van de toetjeskaart: eendenlever met eekhoorntjesbrood, macadamia, karamel, kip en balsamico (supplement 5,-)… ja echt, dit heet een dessert! [2] 
     Nu moet Le Mistral het hebben van die paar oude getrouwen die van de snelweg afslaan. Echte Franse truckers, routiers die van goed eten houden. 'Voor mij is een fatsoenlijke maaltijd: entree, plat, kaas, dessert', zegt Frédéric Deidier (49), terwijl hij enthousiast op zijn enorme buik kletst.[3]
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen