• moer·bes
enkelvoud meervoud
naamwoord moerbes moerbessen
verkleinwoord

de moerbesv / m

  1. (plantkunde) schijnvrucht van een boom uit de moerbeifamilie, Moraceae  
    • ‘De nimf Aegle heeft zich voor hem neergevleid, houdt in de ene hand een schaal, en wrijft hem met de andere hand met een moerbes op het voorhoofd. Een sater en een tweede nimf kijken belangstellend toe. [2] 
82 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Jaargang 53(1960)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De P.J. Vinken Het thema van Jan Luyken's tweede Verrassing
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be