aardbeienjam
- aard·bei·en·jam
- samenstelling van aardbei en jam met het invoegsel -en-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aardbeienjam | aardbeienjams |
verkleinwoord | - | - |
- (voeding) jam van aardbeien
- ▸ 'Drusilla, wil jij hier gaan zitten?' Er was brood met boter en aardbeienjam, en kleine cakes met gekleurde suikerglazuur.[1]
1. jam van aardbeien
- Het woord aardbeienjam staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Victoria Holt“Een waaier van geluk” (1988), Saga, ISBN 9788726484939