Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bloem·kool·roos
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bloemkoolroos bloemkoolrozen
verkleinwoord bloemkoolroosje bloemkoolroosjes

Zelfstandig naamwoord

de bloemkoolroosv / m

  1. de eetbare uiteinden van een bloemkool waarvan de vorm enigszins aan een roos doet denken
    • Stukjes bloemkoolroos. 
Verwante begrippen

Gangbaarheid