bloemkool
- bloem·kool
- In de betekenis van ‘koolsoort, groente’ voor het eerst aangetroffen in 1567 [1]
- samenstelling van bloem en kool [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bloemkool | bloemkolen |
verkleinwoord | bloemkooltje | bloemkooltjes |
- (voeding) (groente) Brassica oleracea var. botrytis een kool met vlezige bleekgele bloemstengels die als groente gegeten wordt
- - In Nederland voegt men soms nootmuskaat toe aan de bloemkool.
- - Snijd de bloemkool in kleine roosjes en kook deze in ongeveer 5 minuten beetgaar in water met wat zout. Giet ze af in een vergiet en laat ze daarin 10 minuten afkoelen. [3]
1. een kool met vlezige bleekgele bloemstengels die als groente gegeten wordt
- Het woord bloemkool staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bloemkool" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "bloemkool" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ bloemkool op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Sam de Voogt NRC 10 juni 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be