• noot·mus·kaat
enkelvoud meervoud
naamwoord nootmuskaat -
verkleinwoord - -

de nootmuskaatv / m

  1. (plantkunde) zaad van de nootmuskaatboom Myristica fragrans  
  2. (specerij) gepeld (en gemalen) zaad van de nootmuskaatboom Myristica fragrans  
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]