muskaat
- mus·kaat
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘specerij’ voor het eerst aangetroffen in 1253 [1]
- v/m: van Middelnederlands muscaet [2][3][4]
- m: (verkorting) van muskaatwijn of van Frans (vin of raisin) muscat
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | muskaat | muskaten |
verkleinwoord | muskaatje | muskaatjes |
- (voeding) als specerij gebruikte noot van de muskaatboom Myristica fragrans
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | muskaat | - |
verkleinwoord | muskaatje | muskaatjes |
de muskaat m
- (oenologie) wijn gemaakt van de muskaatdruif
- Het woord muskaat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "muskaat" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "muskaat" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Middelnederlandsch Woordenboek
- ↑ muskaat op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be