• kol
enkelvoud meervoud
naamwoord kol kollen
verkleinwoord kolletje kolletjes

[A] de kolv

  1. een vrouw die magie bedrijft
    • Wat moet je met die ouwe kol? 
enkelvoud meervoud
naamwoord kol kolot
verkleinwoord

[B] de kolm

  1. (sport) een heuvel in de wielersport
  2. (dierkunde) een ronde witte plek op het voorhoofd, bijvoorbeeld tussen de beide ogen van het paard
  3. (zoötomie) het voorhoofd zelf
  4. (visserij) een groot sleepnet
  5. (plantkunde) plantenkop, beste hennep

[C] de kolm

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) stem, geluid

[D]kol m, v

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) geheel (alleen in onderstaande verbinding)
vervoeging van
kollen

kol

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kollen
    • Ik kol. 
  2. gebiedende wijs van kollen
    • Kol! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kollen
    • Kol je? 
76 % van de Nederlanders;
73 % van de Vlamingen.[11]


enkelvoud meervoud
naamwoord kol kolle

kol

  1. stip, vlek
    «Twee groot kolle op die houtbasis van Terre’Blanche se bed waar die bloed deur die beddegoed en matras gesyfer het, was gister nog sigbaar ná die grusame panga-moord op die regse leier.»
    Twee grote vlekken op de houten basis van het bed van Terre'Blanche waar het bloed door het beddegoed en de matras gesijpeld was, waren nog te zien na de gruwelijke kapmesmoord op de rechtse leider.[1]
  2. (paardrijden) bles, kol
  3. doelwit, roos
  4. een stuk land
stamtijd
infinitief voltooid
deelwoord
kol
gekol
volledig

kol

  1. stippelen, merken met een vlek


  • Het is een van de Indonesische woorden van Nederlandse oorsprong

kol

  1. kool


  • kol
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord kol
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   kol     kolet     kol     kola
kolene  
genitief   kols     kolets     kols     kolas
kolenes  
Naar frequentie 164667

kol, o

  1. kool
  2. een tekenpen uit houtkool
  • bryte kol
kolen ontginnen
  • fyre med kol
kolen verstoken
  • svart som kol
zwart als kolen
  • (overført) de hvite kol (vannkraft)
(figuurlijk) de waterkracht

kol, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van kol


  • kol
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord kol
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   kol     kolet     kol     kola  

kol, o

  1. kool
  2. (scheikunde), (element) koolstof
  • bryte kol
kolen ontginnen
  • fyre med kol
kolen verstoken
  • svart som kol
zwart als kolen
  • (overført) de hvite kol (vannkraft)
(figuurlijk) de waterkracht

kol, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van kol


  • kol
[A] + [B] enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   kol         kol        
genitief   kols         kola        
datief   koli         kolum        
accusatief   kol         kol        

[A] kol, o

  1. kool

[B] kol, o

  1. windstoot, windvlaag (letterlijk: koeling)


  • kol

kol

  1. genitief meervoud van kola

kol

  1. genitief meervoud van kolo

kol

  1. informeel tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs van kolit

kol

  1. (formeel) langs

kol + genitief

  1. (formeel) langs


  • kol
enkelvoud meervoud
nominatief   kol     kollar  
genitief   kolun     kolların  
datief   kola     kollara  
accusatief   kolu     kolları  
locatief   kolda     kollarda  
ablatief   koldan     kollardan  

kol

  1. (anatomie) arm