Het voetpad loopt langs de rivier.
  • langs

langs

  1. terzijde van, evenwijdig aan
    • Het fietspad loopt langs het kanaal. 
     Binnen een uur was ik de kou weer vergeten omdat het zweet langs mijn hoofd begon te druipen.[4]
  2. op een kort bezoek bij
    • Ik moet nog even langs de bibliotheek 
    • Hij ging elk weekeind langs zijn moeder. 
  3. (Belgisch-Nederlands) via, door
     Beneden stroomt het licht overvloedig binnen langs het raam tussen de parkeerruimte en het op de tussenhoogte gelegen bureau, terwijl op de eerste verdieping het licht binnenvalt langs een groot panoramisch raam.[5]
  vnw. bijw.
  voorzetselbijwoord     langs  
 persoonlijk     erlangs  
aanwijz.   nabij     hierlangs  
  veraf     daarlangs  
  vragend/betrekk.     waarlangs  


langs

  1. bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord
  2. prepositioneel deel van een voornaamwoordelijk bijwoord
    • Het pad ligt er voor een belangrijk deel langs. 
  3. (verouderd) in de lengterichting
  4. op (een kort) bezoek
    • De dokter is vanochtend langs geweest. 

langs

  1. partitief van de stellende trap van lang
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[6]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. langs op website: Etymologiebank.nl
  3. 3,0 3,1 "langs" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  4. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  5. De Standaard in:
    Ludo Permentier & Rik Schutz
    Typisch Vlaams. 4000 woorden en uitdrukkingen (2015), Davidsfonds, Leuven, ISBN 9789059086517, langs
  6.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


  • langs
  • Afkomstig van het Nederduitse woord "langes", dat de genetivvorm van "lang" is
Naar frequentie 2509

langs

  1. langs
  2. overlangs


  • langs
  • Afkomstig van het Nederduitse woord "langes", dat de genetivvorm van "lang" is.

langs

  1. langs
  2. overlangs