langswippertje
- langs·wip·per·tje
- afgeleid van de werkwoordstam van langswippen met het achtervoegsel -er en met het achtervoegsel -tje
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | langswippertje | langswippertjes |
verkleinwoord |
het langswippertje o dim. tant.
- langskomen om even seks te hebben
- Zijn ex-vriendin kwam langs voor een langswippertje.
- Het woord 'langswippertje' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.