• langs·wip·per·tje
  • afgeleid van de werkwoordstam van langswippen met het achtervoegsel -er en met het achtervoegsel -tje
enkelvoud meervoud
naamwoord langswippertje langswippertjes
verkleinwoord

het langswippertjeo dim. tant.

  1. langskomen om even seks te hebben
    • Zijn ex-vriendin kwam langs voor een langswippertje.