Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hoofd·roos
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord hoofdroos
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de hoofdroosv / m

  1. (medisch) afwijking aan de hoofdhuid gekenmerkt door witte vettige schilfers
    • In het tl-licht zag ik hoe de schilfers van zijn hardnekkige hoofdroos in zijn fameuze coupe friture bleven plakken, ik zag zijn rode, opgezette gezichtshuid, ik bekeek het allemaal heel nauwkeurig, alsof het het laatste was wat ik van de wereld te zien ging krijgen.[2] 
    • De karakters zijn een beetje plat, maar lachen kun je zeker met deze Britse schrijver. Hij heeft de extreme humor van Roald Dahl en is ook een kei in grappige opsommingen. Zo eten ze op school risotto van hoofdroos, mottenkorma en gefrituurde lijmbrokken. Yuk![3]  
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

92 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC P.F. Thomése 11 maart 2009
  3. Volkskrant ANNEMARIE TERHELL 22 juni 2013
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be