Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mos·roos
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord mosroos mosrozen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de mosroosv / m

  1. (plantkunde) lichtrode roos met behaarde bladeren
Vertalingen

Gangbaarheid

42 % van de Nederlanders;
36 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen