Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • treur·roos
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord treurroos treurrozen
verkleinwoord treurroosje treurroosjes

Zelfstandig naamwoord

de treurroosv / m

  1. (plantkunde) op stam geënte bodembedekkende roos
     Treurrozen zijn op stam geënte (of geocculeerde) ramblers of bodembedekkende rozen. Met hun sierlijk overhangende takken vol bloemenpracht die bijna tot de grond raken zijn ze in de tuin een schitterende blikvanger.[2]

Gangbaarheid

48 % van de Nederlanders;
58 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Rozenwekerij Casteels
    “treurroos”, De Standaard
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be