treuren
- treu·ren
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘verdrietig zijn’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1350 [1] [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
treuren |
treurde |
getreurd |
zwak -d | volledig |
treuren
- inergatief, (psychologie) verdrietige gevoelens koesteren, vaak na het verlies van iemand of iets
- Zij treurde nog lang nadat zij haar hondje verloren had.
- ▸ De monniken zwegen en treurden.[3]
1. verdrietige gevoelens koesteren, vaak na het verlies van iemand of iets
- Het woord treuren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "treuren" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "treuren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ treuren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ “Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), Lemniscaat , p. 14
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be