betreuren
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- be·treu·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
betreuren |
betreurde |
betreurd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
betreuren
- overgankelijk leedwezen tonen over iets, iets jammer vinden
- De ondergang van zo veel diersoorten wordt allerwegen betreurd, maar het blijft vaak bij treurnis.
- Ik betreur het dat ik niet verder heb doorgeleerd.
- ▸ `Ik beloof je dat ik pas over je zal schrijven wanneer ik je tragisch betreur.' Dat zei ik en daaraan heb ik mij gehouden.[1]
Vertalingen
1. leedwezen tonen over iets
Gangbaarheid
- Het woord betreuren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "betreuren" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 27
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be