treurbeuk
  • treur·beuk
enkelvoud meervoud
naamwoord treurbeuk treurbeuken
verkleinwoord

de treurbeukm

  1. (plantkunde) beuk met neerhangende takken
     De randvoorwaarden in de motie behelsen, behalve het behoud van de villa, onder meer het laten staan van de treurbeuk en het onderbrengen van maatschappelijke functies in het pand.[2]
     Om de hoek aan de brede gracht zijn de treurwilgen lichtgroen gekleurd door het jonge blad. In een tuin bij het voormalige busstation pronkt een andere boom met afhangend blad: de minder bekende treurbeuk.[3]
41 % van de Nederlanders;
42 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Behoud oude villa inzet plannen” (12-03-2008), Tubantia
  3.   Weblink bron “Groenlo telt genoeg bijzondere bomen” (14-04-2008), Tubantia
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be