Nederlands

 
vurenhout
Uitspraak
Woordafbreking
  • vu·ren·hout
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vurenhout
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

vurenhout o [2]

  1. hout van de fijnspar; de genormeerde naam voor het hout van de fijnspar Picea abies  
    • Van Manen: „Als architect moet je ook de kwaliteit bewaken. Dat aannemers niet vurenhouten palen onder een pui zetten, om maar wat te noemen. Die rotten op den duur weg en dan loopt je schuifdeur niet meer.” Bij catalogusbouw kan men externe bouwbegeleiders inhuren voor controle.[3] 
    • Met deuren heeft Baukje echt een dingetje. Overal in huis vind je bijzondere exemplaren. Zo is daar de zwarte stalen deur in de keuken en zijn er de vurenhouten deuren van de opvallende zwevende kast in de woonkamer. Baukje ontwierp hem zelf en liet hem maken. Maar nog opvallender zijn de prachtige zwarte schuifdeuren in de woonkamer.[4] 
    • ,,Mijn kist staat in de garage, in drie delen. Van vurenhout, met een bodemplaat van underlayment (plaatmateriaal, red.). Je kunt er wel aan zien dat ik geen timmerman ben. Hij is een beetje lomp geworden, maar hij past goed.[5] 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Hyperoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

93 % van de Nederlanders;
56 % van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. vurenhout op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. de Telegraaf Pieter van Erven Dorens 12 oktober 2017
  4. de Telegraaf 27 mei 2017
  5. Tubantia Hans Brok 29 mei 2017
  6.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be