dwarshout
- dwars·hout
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dwarshout | dwarshouten |
verkleinwoord | dwarshoutje | dwarshoutjes |
het dwarshout o
- langwerpig houten onderdeel dat haaks op de lengte of bewegingsrichting van een groter geheel is bevestigd
- ▸ Ook het dwarshout van het kruis en de het ‘titulusbord’ zijn nog duidelijk herkenbaar.[2]
- ▸ Degene die in dit voertuigje zit, houdt zijn voeten uitgestrekt voor zich en steunt ze tegen een dwarshout, en met in iedere hand een stok, die voorzien is van een vlijmscherpen stalen punt, prikt hij in het ijs en duwt zich op die manier vooruit.[3]
- (scheepvaart) rondhout dat horizontaal aan de mast wordt bevestigd (ook gebruikt als verzamelterm)
- ▸ Van Finlogs nauwkeurige schetsen smeedde Gawen het ijzerbeslag dat nodig was om de wanten, de masten en het dwarshout te bevestigen.[4]
- Het woord dwarshout staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Karen Wisselaar & Paul le BlancCatalogus Renaissance : Het goede en slechte gebed in:G.W.C. van Wezel (red.)De Onze-Lieve-Vrouwekerk en de grafkapel voor Oranje-Nassau te Breda. (2003), Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Zeist / Waanders Uitgevers, Zwolle, ISBN 9040087466, p. 289
- ↑ Weblink bron “Kronieken van Spaansche soldaten uit het begin van den tachtigjarigen oorlog.”, fotografische herdruk (1980; origineel 1933), W.J. Thieme, Zutphen, ISBN 9003913609, p. 120
- ↑ Weblink bron Rob van der LindenHet derde leven in: De Gids., jrg. 166 nr. 7/8 (juli/augustus 2003), J.M. Meulenhoff, Amsterdam, p. 656