Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zweng·hout
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zwenghout zwenghouten
verkleinwoord zwenghoutje zwenghoutjes

Zelfstandig naamwoord

het zwenghouto

  1. dwarshout aan de voorzijde van een kar waaraan de paarden vastgemaakt worden
    • Dat zwenghout moet vervangen worden. 

Gangbaarheid

27 % van de Nederlanders;
35 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen