griendhout
- Geluid: griendhout (hulp, bestand)
- IPA: / ˈɡrinthɑut / (2 lettergrepen)
- griend·hout
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | griendhout | griendhouten |
verkleinwoord | griendhoutje |
het griendhout o
- hout dat in rietlanden langs de rivieren en in de Biesbosch groeit, staken en tenen van veelal wilgenhout die oorspronkelijk geoogst en voornamelijk gebruikt voor het vervaardigen van zinkstukken
- ▸ En je had griendhout, vaak katwilg, netjes in rijen gepoot, afgezet op 60 cm of nog lager.[2]
- Het woord griendhout staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Koos van Zomeren“Het griendhout van toen” (8 februari 2008) op nrc.nl