badhuis
- bad·huis
- samenstelling van bad en huis [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | badhuis | badhuizen |
verkleinwoord | badhuisje | badhuisjes |
het badhuis o
- openbare inrichting waar men tegen betaling een bad of douche kan nemen
- Toen nog niet alle woningen een eigen douche of bad hadden, ging men wekelijks naar het badhuis
1. openbare inrichting waar men tegen betaling een bad of douche kan nemen
- Het woord badhuis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "badhuis" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be