Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zit·bad
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zitbad zitbaden
verkleinwoord zitbadje zitbadjes

Zelfstandig naamwoord

het zitbado

  1. korte badkuip waarin men zittend plaatsneemt
    • Er was een tweede, kleinere badkamer met een zitbad erin. 
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be