Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: žít


  • zit
enkelvoud meervoud
naamwoord zit -
verkleinwoord zitje zitjes

de zitm

  1. daad die bestaat uit zitten
    • Zo'n vlucht naar de andere kant van de oceaan is een hele zit. 
  2. plaats waar je kunt zitten
    • Deze hotelkamer had een eenvoudig zitje. 
vervoeging van
zitten

zit

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van zitten
  2. gebiedende wijs van zitten
     Maar na een week in de woestijn en 5.000 dollar lichter, zit je vaak gewoon weer op maandagochtend op kantoor in een vergadering over targets.[2]
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


enkelvoud meervoud
zit zits

zit

  1. pukkel, acne


zit

  1. tegengesteld, tegenovergesteld, tegenstrijdig.