zit
Niet te verwarren met: žít |
- zit
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zit | - |
verkleinwoord | zitje | zitjes |
de zit m
- daad die bestaat uit zitten
- Zo'n vlucht naar de andere kant van de oceaan is een hele zit.
- plaats waar je kunt zitten
- Deze hotelkamer had een eenvoudig zitje.
|
daar zitten de moeilijkheden/problemen
als je ergens vlak bij bent heb je daar vaak meer voordeel van dan wanneer dat niet het geval is
door een kleine fout kunnen gemakkelijk erg nare ongelukken gebeuren
die is niet helemaal goed bij zijn hoofd
niets is perfect
Hij heeft grote zorgen.
iets wat goed is, en goed bewaard wordt, verliest zijn waarde niet ofwel: wat belooft is zal ook worden ingelost
precies weten wat er gebeurd is
wie ergens mee begonnen is moet dit ook afmaken
|
vervoeging van |
---|
zitten |
zit
- enkelvoud tegenwoordige tijd van zitten
- gebiedende wijs van zitten
- ▸ Maar na een week in de woestijn en 5.000 dollar lichter, zit je vaak gewoon weer op maandagochtend op kantoor in een vergadering over targets.[2]
- Het woord zit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zit" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud |
---|---|
zit | zits |
zit
zit