• bij·zit
enkelvoud meervoud
naamwoord bijzit bijzitten
verkleinwoord - -

de bijzitv [3]

  1. een vrouw die met een man leeft, zonder met hem gehuwd te zijn
vervoeging van
bijzitten

bijzit

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bijzitten
    • ... dat ik bijzit. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bijzitten
    • ... dat jij bijzit. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bijzitten
    • ... dat hij bijzit. 
90 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]