maîtresse
- maî·tres·se
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘bijzit’ voor het eerst aangetroffen in 1650 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | maîtresse | maîtressen maîtresses |
verkleinwoord | maîtressetje | maîtressetjes |
de maîtresse v
- vrouw die een amoureuze relatie heeft met een man die met een ander is getrouwd
- Hij hield er al enige tijd een maîtresse op na.
- In het Frans markeerde het dakje (circonflexe) op de i het wegvallen van de s in het oorspronkelijke Oudfranse maistresse. Aangezien het voor de uitspraak geen functie meer had, is sinds de spellingsvereenvoudiging van 1990 het dakje op de i in het Frans niet meer vereist. In de Nederlandse spelling wordt de oude, nog wijd verbreide schrijfwijze aangehouden. De vorm "maitresse" is nooit de officiële spelling geweest, maar was voordat er een officiële spelling bestond ook in gebruik.
1. een vrouw die een relatie heeft met een getrouwde man
- Het woord maîtresse staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "maîtresse" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "maîtresse" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
maîtresse
- verouderde spelling of vorm van maitresse tot 1990