concubine
- con·cu·bi·ne
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘bijzit’ voor het eerst aangetroffen in 1451 [1]
- afgeleid van het Latijnse cubare (liggen, slapen) met het voorvoegsel con- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | concubine | concubines |
verkleinwoord |
de concubine v
- vrouw met wie een man in ongehuwde staat (concubinaat) samenleeft
1.vrouw met wie een man in ongehuwde staat...
- Het woord concubine staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "concubine" herkend door:
82 % | van de Nederlanders; |
82 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "concubine" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ concubine op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
concubine
- IPA:
- con·cu·bi·ne
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
concubine | la concubine | concubines | les concubines |
concubine v