• zit·ten
  • In de betekenis van ‘gezeten zijn, zich bevinden’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
  • afkomstig van:
Middelnederlands: sitten, zitten, setten
Oudnederlands: sitten
Germaans: *sitjanan
Indo-Europees: *sed-
  • Verwant in Germaans:
West: Engels: sit (Angelsaksisch: sittan), Duits: sitzen, (Oudhoogduits: sizzen), Fries: sitte (Oudfries: sitta)
Noord: Zweeds: sitta, Deens: sidde, Noors: sitte, (Oudnoords: sitja), IJslands: sitja, Faeröers: sita
Oost: Gotisch: sitan
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
zitten
/'zɪ.tə(n)/
zat
/zɑt/
gezeten
/ɣə'ze.tə(n)/
klasse 5 volledig

zitten

  1. inergatief op het zitvlak rusten
    • Ik heb lekker in het zonnetje gezeten. 
    • Er wordt zelden op die stoel gezeten. 
     Sommigen gingen wat eten en anderen zaten zwijgend voor zich uit te staren.[2]
     Zo stil mogelijk ging ik rechtop in mijn slaapzak zitten en probeerde mijn overvolle blaas geruisloos te legen.[2]
  2. ergatief zetelen, plaats genomen hebben
    • Hij was gezeten op een troon van goud, versierd met diamanten. 
  3. hulpwerkwoord duratief hulpwerkwoord
    • Daar zit verandering in te komen. 
    • Hij heeft die puzzel op zitten lossen. 
  4. inergatief in de gevangenis een straf ondergaan
  • [3] In samengestelde tijden vervalt te.
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]
  1. "zitten" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. 2,0 2,1
    Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3. Tim Voors: Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada, 2018
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be