• te·gen·zit·ten
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
tegenzitten
zat tegen
tegengezeten
klasse 5 volledig

tegenzitten

  1. moeilijker zijn dan verwacht, ongunstig zijn, een belemmering zijn zonder dat je daar invloed op hebt
    • Het zijn de krekel en de mier uit de beroemde Griekse fabel die in onze schedel om voorrang strijden. De eerste wil meteen genieten, zo heet het. De ander, daarentegen, wil sparen voor later - wanneer de omstandigheden misschien wat meer tegenzitten en een extraatje wel van pas zou kunnen komen. [2] 
    • Vandoorne had reeds een gridpenalty van vijf plaatsen gekregen maar door het bijkomend wisselen van motoronderdelen krijgt Vandoorne nu een extra gridpenalty van vijfentwintig plaatsen. Die loopt zo op tot dertig plaatsen en Vandoorne zal daardoor als voorlaatste aan de race beginnen. Het blijft Vandoorne dus tegenzitten in Austin.[3] 
    • Jij hebt altijd nog honderd dingen te doen voor je aan je werk toekomt of bent gewoon geen ochtendmens, dus je begint om kwart over 9. Of om half 10, als het verkeer tegenzit. Je baas daarentegen staat op met het ochtendgloren, of nog eerder.[4] 
  2. (kaartspel) een sterkere tegenstander zijn dan gedacht
98 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Ginneken, Jaap van
    Gek met geld [2010] ISBN 978-90-470-0379-3 pagina 64
  3. de Standaard 22/OKTOBER/2017
  4. Tubantia Priscilla van Agteren 01-NOVEMBER-2017
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be