sit-in
- sit-in
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘zitstaking’ voor het eerst aangetroffen in 1966 [1]
- Overgenomen van het Engelse sit-in
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | sit-in | sit-ins |
verkleinwoord | sit-innetje | sit-innetjes |
- een zitstaking, zitblokkade
- Met de sit-in blokkeerden ze de toegang tot het gebouw.
- Het woord sit-in staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "sit-in" herkend door:
77 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "sit-in" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be