Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zit-slaap·ka·mer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zit-slaapkamer zit-slaapkamers
verkleinwoord zit-slaapkamertje zit-slaapkamertjes

Zelfstandig naamwoord

de zit-slaapkamerv / m

  1. een vertrek dat zowel als zitkamer als als slaapkamer dienstdoet
    • Ik vind zo'n zit-slaapkamer maar niks. 

Gangbaarheid