zit-slaapkamer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- zit-slaap·ka·mer
Woordherkomst en -opbouw
- (samenkoppeling) van zit, slaap, samengesteld met kamer
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zit-slaapkamer | zit-slaapkamers |
verkleinwoord | zit-slaapkamertje | zit-slaapkamertjes |
Zelfstandig naamwoord
- een vertrek dat zowel als zitkamer als als slaapkamer dienstdoet
- Ik vind zo'n zit-slaapkamer maar niks.
Gangbaarheid
- Het woord 'zit-slaapkamer' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.