• sa·men·kop·pe·ling
enkelvoud meervoud
naamwoord samenkoppeling samenkoppelingen
verkleinwoord - -

de samenkoppelingv

  1. (taalkunde) vaste opeenvolging van woorden die door veelvuldig gebruik een begrip op zichzelf is geworden
    • Een "staakt-het-vuren" of een "sta-in-de-weg" zijn samenkoppelingen, daarom worden zij met koppeltekens geschreven.