badhok
- bad·hok
- samenstelling van bad zn en hok zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | badhok | badhokken |
verkleinwoord | badhokje | badhokjes |
het badhok o
- ruimte waar men zich bij het zwemmen kan omkleden
- Hij moest even wachten omdat alle badhokjes bezet waren.
- Het woord badhok staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.