Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bad·zout
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord badzout badzouten
verkleinwoord badzoutje badzoutjes

Zelfstandig naamwoord

het badzouto

  1. badproduct op basis van zout eventueel aangevuld met kruiden, kleurstoffen en aroma's

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen