Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bad·juf·frouw
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord badjuffrouw badjuffrouwen
verkleinwoord badjuffrouwtje badjuffrouwtjes

Zelfstandig naamwoord

de badjuffrouwv

  1. Vrouw die toezicht houdt in een zwembad en vaak ook zwemles geeft
    • Durft hij de sprong in het diepe aan of moet hij geholpen worden door badjuffrouw Pamela, die haar pupillen met liefdevolle doch besliste hand begeleidt bij het halen van hun zwemdiploma. 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be