[1] Een zwembad.
  • zwem·bad
enkelvoud meervoud
naamwoord zwembad zwembaden
verkleinwoord zwembadje zwembadjes

het zwembado

  1. (zwemmen) een bassin om in te zwemmen
    • Ze maakten 's winters het zwembad leeg. 
     Een reeds lang geleden gesloten hotel met een verschoten lichtbak die de reiziger een zwembad en kamer met tv belooft.[3]
     We kampeerden in het wild langs beken en zagen zelden andere mensen. Een warme douche of zwembad zat er niet in.[4]
  2. een inrichting om te zwemmen
    • De jeugd gaat tegenwoordig graag naar het zwembad op een warme zomerse dag. 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[5]
  1. "zwembad" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. zwembad op website: Etymologiebank.nl
  3.   Weblink bron
    Peter Giesen
    “Route Nationale 7, leuker dan de Route du Soleil” (30 juli 2014), de Volkskrant
  4. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be