• zwem
vervoeging van
zwemmen

zwem

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zwemmen
    • Ik zwem. 
  2. gebiedende wijs van zwemmen
    • Zwem! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zwemmen
    • Zwem je? 
     Ik zwem nu ook over de bodem van mijn vijver en blijf weg van het licht, om maar niet gepakt te worden.[1]