zwemmen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van zwemmen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | zwemmen | te zwemmen | ||||||
toekomend | zullen zwemmen | te zullen zwemmen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben[1]/zijn[2] gezwommen | te hebben[1]/zijn[2] gezwommen | ||||||
toekomend | gezwommen zullen hebben[1]/zijn[2] | gezwommen te zullen hebben[1]/zijn[2] | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
zwemmend | gezwommen | ev. zwem |
mv. verouderd zwemt |
zwemme | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | zwem | zwemt | zwemt | zwemt | zwemt | zwemmen | zwemmen | zwemmen | |
verleden (o.v.t.) | zwom | zwom | zwom | zwomt | zwom | zwommen | zwommen | zwommen | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal zwemmen | zult/zal zwemmen | zult/zal zwemmen | zult zwemmen | zal zwemmen | zullen zwemmen | zullen zwemmen | zullen zwemmen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou zwemmen | zou zwemmen | zou(dt) zwemmen | zoudt zwemmen | zou zwemmen | zouden zwemmen | zouden zwemmen | zouden zwemmen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
onpersoonlijke lijdende vorm gezwommen worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt gezwommen | er is gezwommen | |||||||
verleden | er werd gezwommen | er was gezwommen | |||||||
toekomend | er zal gezwommen worden | er zal gezwommen zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou gezwommen worden | er zou gezwommen zijn |