Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zwom

Werkwoord

vervoeging van
zwemmen

zwom

  1. enkelvoud verleden tijd van zwemmen
    • Ik zwom. 
    • Jij zwom. 
    • Hij, zij, het zwom. 
     Zo ook in het afgelegen dorpje Shelter Cove, waar ik een dag rust nam en met vrienden in het meer zwom.[1]

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers