badhotel
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- bad·ho·tel
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van bad zn en hotel zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | badhotel | badhotels |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
het badhotel o
- (horeca) hotel in een badplaats
- ▸ In verband met een brand is vannacht in Renesse uit voorzorg een hotel ontruimd. Pal naast het Badhotel Renesse stond een schuurtje in brand.[1]
Gangbaarheid
- Het woord badhotel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron “Hotel ontruimd wegens brand” (Dinsdag 25 mei 2010, 07:30), NOS