Nederlands

 
badhandje
Uitspraak
Woordafbreking
  • bad·hand·je
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord
verkleinwoord badhandje badhandjes

Zelfstandig naamwoord

het badhandjeo

  1. zakje van badstof waarin men een hand kan steken en waarmee men zich kan wassen
Synoniemen

Gangbaarheid

54 % van de Nederlanders;
58 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be