Voedsel.
  • voed·sel
enkelvoud meervoud
naamwoord voedsel -
verkleinwoord - -

het voedselo

  1. (voeding) alles wat een levend wezen tot zich neemt om aan bouwstof en energie te komen.
    Dit kan zowel een vaste of vloeibare substantie zijn.
    • Een derde van al het geproduceerde voedsel wereldwijd wordt verspild. Hiermee is een kostenpost gemoeid van 565 miljard euro. [2] 
     Mijn 18 kilo zware rugzak, bepakt met voedsel en water, voelde als lood op mijn rug.[3]
  • voldoende voedsel
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]