Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kos·ten·post
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kostenpost kostenposten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de kostenpostm

  1. (boekhouding) uitgaven die men maakt voor één bepaalde zaak.
    • Saxion komt in verweer tegen nieuwe financieringsplannen voor het hoger onderwijs. Bestuursvoorzitter Anka Mulder vreest een jaarlijkse kostenpost van 4 miljoen euro. [1] 
    • Een jaar eerder leed Air France-KLM een operationeel verlies van 185 miljoen euro in het eerste kwartaal. Destijds zadelden stakingen bij personeel van Air France het concern op met een extra kostenpost van 75 miljoen euro. De omzet steeg dit jaar in het eerste kwartaal met twee procent tot bijna zes miljard euro, mede door de capaciteitsgroei van de luchtvaartgroep. De omzet per gevlogen kilometer per stoeltje daalde wel. [2] 
    • Vanwege deze flinke kostenpost is volgens Schafrat bewust gekozen voor een constructie met Maarten Schuurman die voor één dag per week de directeursfunctie waarneemt. [3] 
    • Voor de 250 nieuwe cliënten komt dat neer op 7,5 ton. Voor het mindere bedrag aan eigen bijdragen was al een bedrag van 750.000 euro gereserveerd. Daarvoor kwam het Rijk met een compensatie van 7 ton over de brug. Al met al levert de huishoudelijke hulp een kostenpost op van 8 ton. [4] 
Synoniemen

Gangbaarheid


Verwijzingen