voer
Niet te verwarren met: Voer |
- voer
- In de betekenis van ‘voedsel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1519 [1]
- In de betekenis van ‘wagenvracht’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1285 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | voer | voeren |
verkleinwoord | voertje | voertjes |
het voer o
- voedsel, in het bijzonder voor huisdieren en vee, (pejoratief) bij mensen [2] [3]
- bekleding, voering [4]
- (verouderd) wagenvracht [5] [6]
1. voedsel, inzonderlijk voor huisdieren en vee
vervoeging van |
---|
varen |
voer
- enkelvoud verleden tijd van varen
- Ik voer.
- Jij voer.
- Hij, zij, het voer.
- Ik voer.
vervoeging van |
---|
voeren |
voer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voeren
- Ik voer.
- gebiedende wijs van voeren
- Voer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voeren
- Voer je?
- Het woord voer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "voer" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[7] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ 1,0 1,1 "voer" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ voer op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ voer op website: Etymologiebank.nl
- ↑ voer op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be