groenvoer
- groen·voer
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘groene planten als voedsel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1844 [1]
- samenstelling van groen bn en voer zn [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | groenvoer | - |
verkleinwoord | - | - |
- plantendelen als veevoeder
- (schertsend) (voeding) groente
- Het woord groenvoer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "groenvoer" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
84 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "groenvoer" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ groenvoer op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be