voeder
- voe·der
- In de betekenis van ‘voedsel’ voor het eerst aangetroffen in 1160 [1]
- Naamwoord van handeling van voeden met het achtervoegsel -er [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | voeder | voeders |
verkleinwoord | - | - |
- beestenvoeder, dierenvoeder, diervoeder, goudhaansvoeder, groenvoeder, krachtvoeder, mengvoeder, persvoeder, toevoeder, veevoeder
- voederautomaat, voederbak, voederbeet, voederbiet, voederconversie, voederen, voedergewas, voederplaats, voedertafel, voederwaarde, voederwikke
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | voeder | voeders |
verkleinwoord | - | - |
de voeder m
- iemand die voert [7]
vervoeging van |
---|
voederen |
voeder
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voederen
- Ik voeder.
- gebiedende wijs van voederen
- Voeder!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voederen
- Voeder je?
- Het woord voeder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "voeder" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[8] |
- ↑ "voeder" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ voeder op website: Etymologiebank.nl
- ↑ voeder op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be