• voe·der
enkelvoud meervoud
naamwoord voeder voeders
verkleinwoord - -

het voedero [4] [5] [6]

  1. (voeding) voer
enkelvoud meervoud
naamwoord voeder voeders
verkleinwoord - -

de voederm

  1. iemand die voert [7]
vervoeging van
voederen

voeder

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voederen
    • Ik voeder. 
  2. gebiedende wijs van voederen
    • Voeder! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voederen
    • Voeder je? 
96 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[8]