• voe·der·ge·was
enkelvoud meervoud
naamwoord voedergewas voedergewassen
verkleinwoord

het voedergewaso

  1. gewassen die boeren speciaal telen om het vee te voeren
    • Ook zouden boeren volgens Calon de mogelijkheid moeten krijgen om in de herfst nog voedergewassen te telen voor het vee voor de winter. "Zonder wintervoer zullen er dieren geslacht moeten worden anders sterven ze van de honger." [2] 
    • Ik ging vier jaar geleden met enige opluchting weg. Het ging nergens meer over. We hadden het alleen nog over theoretische, hele kleine risico’s. Bijvoorbeeld over de kans dat een antibioticumresistent gen in een voedergewas zou leiden tot antibioticumresistente darmbacteriën bij de consument. In een worst case scenario [sic!] zou je, als alle koeien in Europa twintig jaar die maïs zouden eten, één resistente darmbacterie binnen krijgen. Terwijl de koe in zijn darm per gram al miljarden resistente darmbacteriën bevat. [3] 
84 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[4]