proviand
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- pro·vi·and
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘mondvoorraad’ voor het eerst aangetroffen in 1596 [1]
- waarschijnlijk een ontleening uit het hoogduits
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | proviand | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- een hoeveelheid voedsel die genoeg is voor een langere tijd
- Om zijn investering terug te verdienen zal de nieuwe eigenaar de schepen weer snel in de vaart brengen. Zo profiteert niet alleen de ‘natte’ advocatuur maar de Rotterdamse haven in het algemeen: scheepsagenten voor het papierwerk, bevoorraders voor de proviand, bunkeraars voor de brandstof en werven voor eventuele reparaties en onderhoud. [3]
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord proviand staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "proviand" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "proviand" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Frank de Kruif 10 november 2016
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be